Op zondag 24 en maandag 25 Oogst 1924 werd Guido Gezelle herdacht. “De boodschap kwam uit het hoofdbestuur van het Davidsfonds, en was gericht tot de Brugse afdeling: ter gelegenheid van de vijfentwintigste verjaring van het overlijden van de Vlaamse dichter, moest een gedenkdag gehouden worden.” Zo staat het in de inleiding van het verslagboek “Guido Gezelle Herdacht” (3)
Het programma was ambitieus. Het werd de zondag ingezet met de opening van een Gezelle-tentoonstelling, de zogenaamde “Gezelle-toog” in het Gouvernementshotel op de Grote Markt. ’s Avonds werd het Bijbelspel “De Blindgeborene” van E.H.Walgrave opgevoerd door de studentenkring van het St.-Lodewijkscollege. Daarbij werden 4 gedichten van G.G. voorgedragen en 4 Gezelle-liederen gezongen door Oscar Vrielinck, ‘Wierook, ’t Pardoent, ‘tMeezenestje en De Vlaamsche tale’. De namen van de componisten werden jammer genoeg niet vermeld. (3, p.20)
Het programma op maandag omvatte te 9u30 in Sint Walburga de plechtige Requiemmis gecelebreerd door pastoor E.H. Claeys, met Gregoriaanse gezangen door de heren Seminaristen uitgevoerd. Te 10u30 Bedevaart naar de Stedelijke Begraafplaats te Steenbrugge met bezoek aan het Praalgraf van Guido Gezelle, met zang door de Meisjeskring “De Anjelier”. Te 3 u nam.: Letterkundige zitting in de feestzaal van het St.Lodewijkscollege, Redevoeringen en liederen. Afroeping van de uitslagen van de Guido Gezelle-prijskamp. De 1ste reeks van de zes categorieën was voorzien voor de studenten meisjes en dames; voor de studenten-jongens waren er 5 reeksen (met een totaal van 250 inzendingen).
Noch bij het bestuur en de raadsleden van het Davidsfonds-Brugge, noch bij de leden der “onder-comiteiten”, in het totaal 33 namen van priesters, leraren, een advocaat, archivaris, beeldhouwer, expert-boekhouder, ceremoniemeester in de hoofdkerk enz., werd er geen enkele vrouw vernoemd. Wat was toen hun bijdrage tot de Guido Gezelle-herdenking?
In het lijvige geïllustreerde verslagboek komen de vrouwen nochtans op diverse programma-onderdelen aan bod. De maandagmorgen bijvoorbeeld op de begraafplaats bij het praalgraf van Gezelle: “Roerend is het ogenblik waarop Dr. De Raaf na zijn toespraak een rijke bloemenkrans komt neerleggen aan de voet van het praalgraf, nevens de overvloedige bloementuilen en kransen door de Vlaamse Meisjesbonden aangebracht. En de Vrome Verering gaat voort in het welluidend opvoeren van twee godsdienstige Gezelle-liederen. Het koor van de Vlaamse Meisjesbond van Brugge “De Anjelier”, onder leiding van Mevr. English zingt met diepgevoelden kunstzin “Klaar bloed en wonden” en “O dierbaar Kruise Gods” van toondichter J.Van Hoof.”
Mevrouw Weduwe Joe English, zoals de Antwerpse Elisa Goedemé (1876-1926) zich noemde, huwde in 1910 met Joe English (1882-1918) die op 31 augustus overleed achter het IJzerfront te Vinkem (2). Op verzoek van de kapelaan van Ver-Assebroek E.H. Robrecht De Smet had zij tijdens WO I (1917?) een dameskoor opgericht in de Brugse meisjes- en vrouwenvereniging “De Anjelier”. Elisa studeerde piano en zang aan het Vlaams Conservatorium van Peter Benoit te Antwerpen tussen 1892 en 1902. Zij leerde er verschillende Vlaamse componisten en musici kennen. Het is dan ook niet te verwonderen dat zij tijdens de jaren 1920 tot 1926 ook in Brugge bekend werd als liedzangeres, pianolerares en koorleidster. In het familiearchief English-Goedemé (FAEG) bevinden zich bijvoorbeeld 132 handgeschreven partituren, van naamloze “Oud-Vlaamsche liederen” tot Jos Watelet en Hugo Wolf, die zij veelal eigenhandig kopieerde voor optredens als zangeres, of met haar koor. Van de twee godsdienstige liederen die bij het grafmonument van Gezelle werden uitgevoerd op de Stedelijke begraafplaats Steenbrugge, bevinden zich in het FAEG geen partituren. Het betreft twee liederen die componist Jef/Jos. Van Hoof publiceerde in 1906 (uitg. De Crans) voor 4-stemmig gemengd koor op teksten van G.G. (1) Het Kruisgedicht “Klaar bloed en louter wonden”uit Kleengedichtjes III, 1 en “O Dierbaar Kruise Gods” uit Rijmsnoer 151, (O crux, Ave!). Twee toepasselijke liederen bij het grafmonument met het Neogotische kruis en de twee serafijnse engelen. Wij vragen ons wel af of het dameskoor de vierstemmige (SATB) versie uitvoerde dan wel een aangepaste of éénstemmige versie? Wetende dat zingen in open lucht niet vanzelfsprekend is zonder geluidsversterking…
De letterkundige zitting, de maandagnamiddag om 15u op 25 augustus 1924.
Na de openingsrede van de voorzitter van het plaatselijk Davidsfonds, E.H.L. Van Halst, bracht Mw. Couvreur-Dupon namens de Brugse Gemeenteraad en namens de Vlaamse Vrouwen en meisjes hulde aan Guido Gezelle. Zij bedankte de dichter omwille van zijn betekenis voor de toekomst van de vrouw: zijn respect voor Moeder Maria en alle moeders, zijn schoonheidsbeleving van de natuur die vrouwen sterk aanspreekt en zijn streven naar de ontwaking van het Vlaamse Volk en speciaal van de Vlaamse vrouwen. (3, p 62-66) Daarna werden de resultaten meegedeeld van de Gezelle-prijskamp door de voorzitter van de “keurraad” die bestond uit drie personen: advocaat J. Noterdaeme, E.H.Prof. Jan De Cuyper en Alfons Mariën, opziener van het lager onderwijs. De opdracht voor reeks 1: de meisjes en studentinnen moesten hun visie geven op de gedachten besloten in het gedicht dat G.G. in de voorrede van “Vlaamse Dichtoefeningen” aan Vlaanderen wijdt: “Mijn Vlaanderen spreekt zijn eigen taal, …/… En ‘k zien u toch zoo geren.”
Er werden drie opstellen bekroond:
1ste prijs: “Rietje Leyemeersch” door Mej. Marie-Louise Vanhalst, lid van den Anjelier, Brugge,
(Nieuwe Gentweg 37).
2de prijs: “Vlaanderen voor Christus” door Mej. Emma Havermans, lid van den Klimop,
Berchem (Antwerpen), (Florent Bootmansstraat 18)
3de prijs: “Flaminga” door Mej. Eleonore Puype, lid van den Anjelier, Brugge
(Bouveriestraat 3)
Als 1ste prijs kreeg Mej. Vanhalst de “Dichtwerken” van Guido Gezelle (waarde ongeveer 100fr.) “Verschillende naprijzen van waarde worden nog toegekend voor iedere reeks”
De Gezelle-liederen
Na de toespraken en de prijzen “wist Mevr. English haar wonderlijk talent nogmaals ten dienste te stellen, en leverde onder de kundige begeleiding van M. Boereboom, een merkwaardige uitvoering van vijf Gezelle-liederen van verschillende meesters en zeer verschillende muzikale opvatting”
- “ ’t Is de Mandel” tekst: Guido Gezelle uit “Kleengedichtjes II, 28” Muziek: Lodewijk Mortelmans (1868-1952) uit: “Twaalf Liederen op teksten van G.G., 1ste reeks nr.2” 1903. Tekst: G.G. was van 1854 tot 1860 leraar aan het Klein Seminarie te Roeselare, waarlangs de ‘Mandelbeke’ stroomde. De Kleengedichtjes II verschenen in 1859-60, het laatste jaar dat hij er lesgaf. Het korte gedicht bestaat uit 8 versregels, waarvan (de Mandel) “lacht omdat hij Vrank en Vrij is, en hij zelf zijn wegen vindt”. De Mandel is een personificatie voor het verlangen van G.G. naar Brugge, waar hij vanaf 1860 opnieuw zou verblijven. Muziek: volgens Jan Broeckx zijn de Gezelleliederen van Lodewijk Mortelmans kenmerkend voor zijn ”stemmingslyrisme”. Dit lied is er een typisch voorbeeld van. Na een piano-inleiding van 10 maten volgt de zang van de 8 versregels, in een tussenspel worden 6 maten van de inleiding herhaald, daarna opnieuw zang van de verzen 1 tot 4, met de afsluiting in 4 maten door de piano. Het geheel wordt opgewekt en liefelijk gezongen en gespeeld. Partituur: in het FAEG bevindt zich het sierlijke handschrift (nr.131) voor stem en klavier, gesigneerd: “E. Goedemé, Antwerpen 7 februari 1902” (op voorgedrukt muziekpapier, 6 blz, Gustave Faes, Rue aux Lits, 25, Anvers). Het kopiëren van muziekpartituren was een onderdeel van de opleiding aan de Muziekacademie.
- “Slaaplied” tekst: Guido Gezelle uit “Nagelaten Dichtwerk” VD7J48. Muziek van J.Van Hoof (1886-1959). Tekst:het gedicht bestaat uit 3 strofen met telkens 8 versregels. Het werd geschreven in 1898 voor Kerstdag, kort voor het overlijden van G.G. Het Jezuskind wordt in slaap gewiegd door de Engelkens “uw harpe nu stilt” zoals de natuur ingeslapen is. Muziek: Jef Van Hoof schreef in 1910 deze compositie voor Elisa Goedemé. De zangeres en de piano zetten samen dit eenvoudige en langzame lied in. Tussen elke strofe is er een kort tussenspel, met het hoogtepunt in de 3de strofe “O zonne ’t kindeke Jezus in slape nu is’t” (bis) met een korte langzame afsluiting in 3 maten door de piano. Partituur: in het FAEG bevindt zich het oorspronkelijk handschrift (nr.103) voor stem en piano gesigneerd “Jan. 1910 Jos V.H.” (op 4 blz. voorgedrukt muziekpapier, Gustave Faes, musique – pianos – instruments, 73 Rempart Ste Catherine, Anvers). Waarom werd dit slaapliedje uitgevoerd na de prijsuitreiking tijdens de Letterkundige zitting?
- “ ‘k En hoore u nog niet, o nachtegaele” tekst Guido Gezelle uit “Tijdkrans T 119”. Muziek Joz. Ryelandt (1870-1965), opus 46, nr 1 uit 1907, uitgegeven in de reeks “De Ring”, nr.22, 1922. Tekst: Het gedicht bestaat uit 4 strofen met telkens 8 versregels, geschreven in de Paastijd van 1889-1890(?) “ ’t En zomert, ’t is waar…, maar de Paaszunne zit in ’t oosten.” Muziek: In de recente culturele biografie over Joseph Ryelandt (ASP2020T) geeft David Vergauwen (p.259-260) een lyrische beschrijving van het harmonische verloop tussen de tekst en de compositie (6). In het liedprogramma evolueert het gezang van een kerst-wiegelied voor het Jezuskind, naar een beschouwing over de verrijzenis van Christus. Partituur: in het AFEG bevinden zich 2 handgeschreven kopieën van deze partituur voor stem en klavier. De ene in het handschrift van Elisa, de andere waarschijnlijk in het handschrift van M. Boereboom, bevat aanwijzingen voor de pianist in rode inkt ter ondersteuning van de zanglijnen. Hieruit blijkt duidelijk dat de ervaren zangeres en de begaafde pianist zich samen grondig hadden voorbereid. N.B. dit lied werd in tijden van corona tweemaal uitgevoerd in de Ryelandt-zaal te Brugge: op 13 sept 2020 door Liesbeth Devos en Jozef De Beenhouwer. Op 17 okt. 2020 door Emilie De Voght en Pieter-Jan Verhoyen. (5)
- “Die blommen zijn beschaamd”, tekst Guido Gezelle uit “Tijdkrans T192”, Muziek van Dom Jozef Creps, osb (1886-1965), uitgave van “De Ring”, nr. 20, 1922, 2blz. Tekst: het korte gedicht bestaat uit 1 strofe van 8 versregels. Het is ongedateerd en waarschijnlijk bedoeld als huwelijkswens: “Wast en groeit zoo schoone als blommen, maar zo licht niet uitgebloeid!” Muziek: de zang werd geschreven voor bariton, maar ligt eveneens goed voor een gevormde mezzo-sopraanstem. Het korte lied evolueert van een oproep in dubbele ff’: “doet zelve” naar een wens in ppp: “Wast en groeit”. Partituur: in het FAEG is enkel de gedrukte partituur aanwezig, met signatuur ”Mw. Wwe Joe English, St.Michiels”. Wij mogen aannemen dat de pianist ook beschikte over een gedrukt exemplaar.
- “Wat hangt gij daar te praten” tekst Guido Gezelle uit “Tijdkrans T149”. Muziek van Jos Watelet (1881-1951), volgeling van Peter Benoit. Tekst: het éénstrofige gedicht gedateerd op 13.06.1882 telt 20 versregels. De dichter richt zich tot een ronkende bij en vraagt of die de bloemen niet beter wat met rust laat. Maar de bij protesteert: “Houdt op, en laat mij werken, of ik steke u! zei de bie“. Muziek: In 1920 stichtte Watelet de Vlaamse muziekuitgeverij “De Ring” te Berchem-Antwerpen. Vanaf 1921 verschenen jaarlijks veertien liedpartituren van Vlaamse componisten op tekst van Vlaamse dichters. De melodie van Watelet’s lied is eenvoudig doorvertellend en accentueert het leuke van de conversatie tussen de dichter en de bij. Partituur: in het FAEG bevindt zich alleen de handgeschreven zangstem (nr.132), die werd door Elisa toegevoegd op de laatste bladzijde van de partituur van het openingslied “’t is de Mandel”. Het vijfde lied is een humoristische afsluiting van het eerder ernstige liedprogramma.
De Liedzangeres en de pianist. De samenstelling van het programma was waarschijnlijk een evenwichtsoefening tussen de opdrachtgevers, de verwachtingen van het publiek en de uitvoerders. Uit onze toelichtingen bij de vijf liederen menen wij te kunnen afleiden dat Elisa een grote vrijheidsgraad kreeg voor deze uitvoering. Zij had de partituren tot haar beschikking, dikwijls eigenhandig gekopieerd en kende de verschillende componisten persoonlijk reeds uit haar Antwerpse periode. Zouden Elisa of de pianist een woordje toelichting gegeven hebben bij hun uitvoering? In het verslagboek wordt dit niet vermeld. Met de uitvoering van deze vijf “Gezelle-liederen” kunnen wij Elisa Goedemé situeren als kunstzangeres in de Vlaamse kunstliedtraditie die voor WO I ontstond (7). Vanaf 1904 trad zij regelmatig op als liedzangeres. Tijdens het jaar dat zij huwde (1910) voor het Davidsfonds in Sint-Niklaas, met een zestal liederen tijdens het “Toon- en Toneelkundig avondfeest”, met teksten en muziek van Vlaamse componisten. In hetzelfde jaar ook te Merxem tijdens een liederavond op 18 december 1910, op de piano begeleid door Jef Van Hoof, met “Het Kerelslied” van Rodenbach en met het “Slaaplied” van Gezelle dat Van Hoof opdroeg aan Elisa. Toen zij zich met Joe English vestigde in Brugge als pianolerares, koorleidster en kunstzangeres, sloot zij zich via het Davidsfonds, de vereniging “Vrouwenadel” en de meisjeskring “De Anjelier” aan bij de Gezelle-bewonderaars. Als mezzosopraan interpreteerde zij te Brugge de liederen van bevriende Vlaamse componisten die zij persoonlijk had gekend in Antwerpen zoals: (Dom) Creps, Mortelmans, Van Hoof en Watelet. In Brugge kon zij zich laten begeleiden door de muzikaal begaafde pianist Marcel Boereboom (1902-1985). Hij was immers oud-leerling van het Sint-Lodewijkscollege en studeerde toen klassieke filologie aan de universiteit Gent. Niemand minder dan Jozef Ryelandt zelf zou hem enkele jaren later voorstellen om zijn cursus muziekgeschiedenis over te nemen en verder te zetten aan het Stedelijk muziekconservatorium van Brugge. Volgens een prentbriefkaart (poststempel Brugge) van Boereboom aan Elisa bewaard in het AFEG, konden zij samen repeteren voor hun optreden. Op donderdag 14 augustus om 20u bezorgde Elisa het programma en de partituren aan Boereboom, zodat hij tijd kreeg tot dinsdag 19 aug. om de pianopartituren in te studeren. Daar Elisa kon beschikken over een lokaal van de Middenstandsbond in de Eeckhoutstraat, waar de repetities met het Koor “De Anjelier” doorgingen, kon zij ook samen met M. Boereboom hier de ganse dinsdag repeteren voor de Gezelle-herdenking. Jammer genoeg hebben wij geen klankspoor van hun succesvolle optreden in 1924. In elk geval, de liedzangeres en de jonge pianist wisten de bomvolle feestzaal in vervoering te brengen. “De uitvoering der Gezelle-liederen voerde de geestdrift nog hoger” en na hen kwamen om beurt F. Smeesters, letterkundige, en E.H. Walgrave, de befaamde Gezelle-kenner, de betekenis van de dichter bespreken. Om 18u sloot de letterkundige zitting: “Tot weerziens in 1930 voor de honderdste verjaardag van Guido Gezelles geboorte”.
“Onze toekomst ligt in ons verleden”
In de levensschets van het kunstenaarsgezin English-Goedemé besloten wij dat Elisa een plaats verdient tussen andere grote Vrouwen in de Vlaamse geschiedenis (2). Deze bijdrage is tevens een hommage aan alle mannen en vrouwen die Vlaamse kunstliederen vertolken.
In 2024 zal het 125 jaar geleden zijn dat Guido Gezelle overleed (1899). Zal het Davidsfonds van regio Brugge dan de dichter herdenken? Uit de “Gezelle-toog” groeide na 1924 het “Guido Gezelle museum” in de Rolweg te Brugge. Kan deze historische site tegen dan een nieuwe culturele invulling krijgen? Zou het misschien een ideale residentie kunnen worden voor kunstenaars, letterkundigen, componisten en anderen naar het model van “Het Lijsternest” van Gezelles neef Stijn Streuvels te Ingooigem?
Bibliografie
1.Jozef Boets (red.) Guido Gezelle volledig Dichtwerk. Pelckmans-Lannoo, 1998, 1.963 blz.
2.Piet De Baere en Co English, Joe English en Elisa Goedemé, levensschets van een Brugs
kunstenaarsgezin. In: Brugge die scone, dec 2018, nr.4, p.57-60.
3.Guido Gezelle herdacht. Davidsfonds, “tak Brugge”, 1 nov. 1924, 136 blz. geïllustreerd.
4.Flavie Roquet, Lexicon Vlaamse componisten. Roularta books, 2007, 956 blz.
5.Ryelandt 2020, Programma van het Stadsfestival 7 maart-4 april 2020. Brugge,
conservatorium.
6.David Vergauwen, Joseph Ryelandt, een culturele biografie. ASP, 2020, 459 blz.
7.Hendrik Willaert en Jan Dewilde, Het lied in ziel en mond. Lannoo, 1987, 160 blz.